A Return To Stone

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Fulmin trok een vuil gezicht en proestte, omdat zijn toch al beschadigde keel door zand en zwavel werd geïrriteerd. Hij nam voorzichtig een mond vol water uit zijn fles en spoog vanaf de hoge, vuurholte waarin hij zich bevond, over de smeulende vlakte van de stad van de TzHaar. Er krulden vreemde steenformaties als klauwen vanuit de ronde holte van de vulkaan omhoog, terwijl ze almaar door de hitte van de magmareservoirs aan de onderkant werden aangetast. De krassen in het reliëf gloeiden als smeulend vuur. Er stroomde lava uit vreemde ribbels en de vage gloed van beneden versterkte de sinistere vormen met schaduwen. Het gebulder van gesmolten steen werd benadrukt door het gekletter van obsidiaan en graniet vanuit de Fight Pits, samen met klappen en dreunen van lucht dat in bovennatuurlijke vacuüms werd gezogen – de naschokken van de woeste, oeroude vuurwaarzeggerij die door de TzHaar-Mej werd bedreven.

Een plotselinge, verzengende luchtstroom liet zijn ogen tranen. Als iets op Gielinor vergelijkbaar zou zijn aan de demonenwereld, dan had hij het hier gevonden. Mocht dat niet het geval zijn, dan was dit een goede herinnering aan wat hem te wachten zou liggen voor het geval dat hij zou falen.


Fulmin en zijn groep waren eerder die dag aangekomen. Toen ze het einde van de tunnel hadden bereikt, ademde hij hees uit en beschermde hij zijn ogen tegen de hete luchtmuur waardoor ze begroet werden.

De hete lucht had Kolm, de zoon van een smid, niet gedeerd. In plaats daarvan had hij rondgekeken, snoof hij honend en blafte hij tegen niemand in het bijzonder dat er ergens in deze vervloekte zweetpoel er toch wel een plaats moest zijn waar een man zijn maag met voedsel en bier kon vullen. Hij was wildgebarend en foeterend naar de dichtstbijzijnde inwoner van de stad gegaan, een breed wezen dat van steen en magma was gemaakt en een rollende kogel in plaats van benen had.

Rodrig, Fulmins andere reisgenoot, had achterom gekeken, zijn hoofd minachtend geschud en gegromd dat oude mannen die niet meer mee konden komen, beter met een doorgesneden keel in een greppel achtergelaten konden worden.

Fulmin zei niets en keek hoe Rodrig wolfachtig met grote stappen wegliep. Hij wist dat Kolm en Rodrig hier door goud heen waren gelokt, dat via alchemie geproduceerd en bij het bereiken van het eindpunt betaald zou worden, in combinatie met geruchten over een eeuwigdurend gevecht en plunderingen in een stad die bewoond werd door giganten van steen en magma. Hij kende de reputatie van het paar goed genoeg om te weten dat Rodrig geen loze bedreigingen uitte en hij maar beter zo snel mogelijk aan de betaling kon voldoen. Als het erop aankwam, wist hij zeker dat zijn magie genoeg zou zijn om beiden in een gevecht van man-tot-man te doden, maar zijn lichaam werd langzaam en zwak. Het was ondenkbaar dat hij zo’n onnodig risico zou lopen. Natuurlijk kende geen van beide mannen het echte doel van zijn reis naar de stad; ze zagen hem als een fragiele magiër die geld te besteden had en maar weinig tijd overhad om de wandellust van zijn laatste dagen te bevredigen. Het was niet zijn bedoeling dat geloof teniet te doen.

Fulmin leefde al ongeveer vier mensenlevens op Gielinor en zijn oorspronkelijke naam deed er niet meer toe. Hij was een manusje van alles geweest: een toverheelmeester, leverancier van zalfjes, medicijnen en drankjes en een medium voor zielen die heen waren gegaan. Hij had de meeste tijd van zijn leven aan de dood en stervenden besteed, maar het idee om zelf die laatste, onvermijdelijke stap in de duisternis te ondernemen, was te zwaar voor hem. Hij had met allerlei geesten en bovennatuurlijke wezens over dat onderwerp gesproken, maar niemand kon hem het antwoord geven dat hij zocht – tot hij de demon Razmus had opgeroepen.

Razmus had zichzelf voorgesteld als een lage afgezant uit de demonenwereld, maar hij verscheen als een oude man met een vriendelijk gezicht en had hem als een oude vriend toegesproken. Razmus sprak over de dood alsof het een duistere waker was, wiens patrouilles in de nacht onverminderd doorgingen en aan wiens blik uiteindelijk niemand kon ontkomen. Fulmin had toen gelachen en pochte dat hij die waker, als dat nodig was, met vernuft, slinksheid en bloed zou ontlopen en dat de demon hem mee mocht nemen als hij ongelijk zou hebben. Razmus had geglimlacht en zei "beschouw dit dan als een gift", voordat hij met een oogverblindende lichtflits verdween, die de brandende beelden van folteringen in zijn beeld had gegrift. Toen kende hij de gift van de demon: hij kon zijn ziel naar het lichaam van een ander overzetten, waarbij hij het gevoel van zijn slachtoffer over zou nemen en het lichaam voor zichzelf had. Hij wist dat zijn kwelling eeuwig zou voortduren als hij zijn leven niet op deze manier zou voortzetten.

Zijn eerste slachtoffer was een burgerwacht geweest, wiens hoofd van vermoeidheid om was gevallen toen hij ’s nachts de wacht had gehouden. Hij herinnerde zich dat hij eerst schuld voelde, maar de angst won daarna en uiteindelijk was de acceptatie gekomen.

De identiteit die hij als laatste had aangenomen, Fulmin, was een waarzegger en archeoloog, een bescheiden personage wiens beroep hem een academische legitimiteit verschafte. Voordat hij het lichaam had overgenomen, had Fulmin volksverhalen en reisverslagen van pioniers op Karamja onderzocht, waarin gesproken werd over een zeer oud ras dat de TzHaar werd genoemd; inherent krijgshaftig, maar toch geïsoleerd en niet-agressief, met de unieke eigenschap dat herinneringen bij de geboorte overgegeven werden. Toen Fulmins lichaam zwak en oud werd, was het vooruitzicht van een veerkrachtig, langlevend lichaam met aangeboren herinneringen van een gehele beschaving in zijn geest van een amuserende gedachte tot een onweerstaanbare kans uitgegroeid en had hij de huurlingen Kolm en Rodrig ingehuurd om hem op zijn reis te begeleiden, waarbij hij ze van tevoren een bedrag betaalde en hij beloofde bij veilige aankomst meer te geven.


Nu was het moment om de zaak te regelen. Fulmin zat naast Kom en Rodrig in hun geïmproviseerde tehuis, dat Kolm met tegenzin had gezocht toen zijn lompe poging tot diplomatie met onverschilligheid door de ambachtsklasse van de stad was begroet, de TzHaar-Hur. Fulmin was de grotachtige uitgestrektheid van de stad doorgetrokken en had met de TzHaar-Mej gesproken, die, zo had hij ontdekt, het dichtst tegen bestuurders aanzaten. Hij had ontdekt dat de herinneringen inderdaad van generatie op generatie werden overgedragen en dat het leven inderdaad millennia lang hetzelfde was gebleven. De isolatie in de vulkaan betekende dat er maar weinig veranderde en als dat wel gebeurde, was het de taak van de TzHaar-Mej om ervoor te zorgen dat de levenswijze van de TzHaar behouden bleef.

"Voor zover ik kan zien", zei Koln terwijl hij zijn mond vol had met iets wat op de dij van een grote mol leek, "zijn het mieren. Grote, stinkende mieren, die van steen en vuur zijn gemaakt."

Het gezicht van Rodrig trok samen toen hij een halfverkauwde prop kraakbeen op de grond spuugde. Elk spoortje dandyisme van zijn bevoorrechte opvoeding in Varrock was er na dertig jaar op straat compleet uitgeramd en nu was hij een wrede, bittere man met het gezicht van een door weer aangetaste rots.

"Dat is een schokkend inzicht, Kolm," zei hij. "Heb je daar de hele dag over gedaan?"

"Houd je smoel, Rodrig. Wie zorgde voor het vlees toen jij zonder enig nut rond aan het babbelen was? Ik stopte even bij de Fight Pits. Die – hoe noem je ze ook alweer – TzHaar-Ket, ze zien er sterk uit, maar een met paar slagen met mijn hamer krijg ik ze wel klein."

Rodrig zuchtte, duwde zijn eten weg en leunde achterover.

"Nou, ik zie hier niets voor ons. Ze zijn niet geïnteresseerd in handel en alles wat ze hebben zijn kluizen met onyx en onhandige wapens. Wat nog vervelender is, is dat de enige munteenheid waarin ze geïnteresseerd zijn, deze dingen zijn."

Rodrig wierp twee kleine, ronde schijven obsidiaan op de tafel. Ze kletterden over de stenen rand die als de tafel van de groep diende en één van de schijven raakte Fulmins hand aan. Hij schreeuwde en sprong uit zijn stoel. Rodrigs fronste zijn voorhoofd uit vage interesse en zijn mond kromde aan de randen.

"Ze zeggen dat deze TokKul gemaakt worden van verdwenen voorouders van de TzHaar." Hij boog voorover en lachte. "Wat is er aan de hand, oude man? Zie je een geest?"

Flumin hield zijn handen krampachtig vast en knarste met zijn tanden. Zijn hand was maar even tegen de TokKul gekomen, maar hij voelde zich ziek en was diep geschokt. Vanuit de TokKul kwam het gevoel tot een zeer klein punt samengeperst te zijn en het gevoel van het vallen in een lege ruimte. Hij had eerder angst en disoriëntatie gevoeld, toen zijn slachtoffers doodgingen, of toen hij met geesten sprak, maar nooit zoiets als dit. Hij probeerde te bewegen, maar stommelde en greep met trillende handen de tafel vast. Kolm schaterde van het lachen.

"Rodrig, deze oude man ziet er niet zo goed uit. Goed dat we een voorschot op onze betaling hebben, toch?"

Rodrig snoof. "Het hongerloon was de reis niet waard. Hij zei er hier een fortuin op ons te wachten lag en nu we hier zijn, zijn we bij een hoop stenen!" Hij grijnsde hatelijk en zijn boosheid werd versterkt door vermoeidheid en de hitte. "Doe ons een gunst, Fulmin. Ga naar de Fight Pits nadat je ons betaald hebt en sterf met iets van eer."

Fulmins maag kwam in opstand en hij probeerde niet over te geven. Hij keek op tafel: "het is altijd hetzelfde liedje... wie de dood brengt, heeft altijd het minste idee van wat het betekent."

"Ik heb genoeg mensen aan hun einde gebracht, magiër," grijnsde Kolm, voordat hij nog een stuk verkoold vlees met zijn tanden afscheurde. "Het is simpel genoeg voor mij."

Fulmin trok zich op aan zijn staf. Hij pakte een zware buidel goud van zijn riem, gooide het op tafel en keerde om langzaam de weg naar de uitgang van de kamer te zoeken.


Fulmin wandelde door de doolhofachtige straten van de stad. Hij had hoofdpijn en kon moeilijk ademhalen. Een voorbijgaande TzHaar-Ket draaide langzaam zijn hoofd naar Fulmin, voordat hij met een stem dreunde die op knarsende molenstenen leek:

"Verdwijn uit de straten van de TzHaar, JalYt-Mej, als je te zwak bent om te staan."

Fulmin zwaaide minachtend met zijn hand en bromde. De bewaker pauzeerde. Er kronkelde en klopte gloeiend magma door de stenen delen van zijn hoofd en schouders. Hierna draaide hij zijn hoofd weer weg en vervolgde hij zijn weg met een langzame pas.

Fulmin ging langs een paar TzHaar-Mej die in hun vreemde, schraperige, klikkende taal fluisterden, waarbij ze TokKul voor zwevende bollen ruilden. Hij ontdekte dat die dingen eigenlijk boeken waren.

Hij bereikte de geboortepoelen, waar stalagmieten omhoog groeiden en bloeiden en TzHaar-eieren in geothermische kokers werden uitgebroed. Hij wist dat alles wat uit deze eieren zou komen, zich zou herinneren wat hun voorouders wisten. Alles, behalve hoe het was om dood te gaan. Het einde van hun leven zou de enige ervaring zijn die compleet nieuw voor ze was.

De kloppingen in zijn hoofd kon hij niet langer negeren. Zijn ledematen werden te zwaar om nog verder te kunnen gaan. Hij voelde zich moeër dan hij zich ooit had gevoel en de randen van zijn blik werden zwart. Zelfs zijn knieën wankelden en zijn hoofd was naar de grond gericht.


Toen Fulmin wakker werd, merkte hij dat hij in een klein kamertje was, die door een paar zwakke, lichtgevende stenen werd verlicht. De stenen lagen in stukken en waren opgestapeld, alsof ze ergens anders weggegooid waren. Hij probeerde te staan en kromp ineen toen hij zijn hoofd tegen het plafond stootte. Zijn ogen raakten gewend aan de duisternis en hij keek beter om zich heen. Iets wat hij voor een stenen wand had gehouden, bleek naar hem te kijken. "Wie is dat?" riep hij, "is daar iemand?"

"Ik ben hier, JalYt-Mej. " De stem klonk als een langzaam ineenstortende puinhelling en hij sprak de taal haperend. "Weet je hoe je hier kwam?"

Fulmin ging op zijn knieën zitten en probeerde beter de schaduw in te kijken. In de hoek van de kleine kamer stond iets wat erg op een TzHaar leek, maar het was nog kleiner dan de minst indrukwekkende TzHaar-Hur en had een zwakke lichtgevende schemer op de plaats waar de ogen van TzHaar normaal gesproken brandden. Zijn grootte en het gemis van een lichtbron in zijn lavakern stelden het wezen in staat zich bijna onzichtbaar te maken.

"Nee, dat weet ik niet. Heb je een naam? Wat is je kaste?"

"Geen naam. Geen kaste."

"Geen kaste. Waarom heb je geen kaste?"

"Het eerste ik weet, ik kom uit ei. Daarvoor, was ... niets. Geen vroeger. Geen kennis van kaste. Geen kennis hoe ik TzHaar moet zijn."

Fulmin schudde zijn hoofd en probeerde deze informatie te verwerken. Als het klopte wat dit wezen zei, dat het geen herinneringen had, dan zou dat een grote omslag in de gemeenschap van de TzHaar betekenen.

"De TzHaar – wat zeggen die over je?"

"TzHaar-Mej zeggen mijn ei te koud. Niet weten waarom. Niet eerder gebeurd. Degene die ei maakte... Grote, machtige TzHaar-Ket... Hij zegt het is een schande de vorm van TzHaar te hebben, maar leeg, hol te zijn. Hij noemt mij "Ga’al-Rek" en zegt ga weg."

"Nu leef je hier?"

"Ja. TzHaar-Mej zeggen het is beste voor mij om weer steen te worden."

"Zeggen ze dat je dood moet gaan?"

"Ja, door Fight Pits of Caves, misschien. Zeggen het is enige manier Ga’al kan TzHaar zijn. Maar ik wil niet. Ik word steen; sta stil en ben steen, verberg in tunnels, kijk. Kijk naar TzHaar, kijk naar JalYt, als ze van boven komen. Verzamel kennis, zoals voedsel of lichtstenen."

"Ik snap het..."

"Als ik je zie, grote JalYt-Mej, en ik zie je breken, bijna weer steen, ik help. Ik breng je hier. Breng grotvis. Breng water. Houd koud. Help."

"Waarom help je me?"

"JalYt-Mej is goede verzamelaar van kennis. Verzamel kennis van hier en van... boven. JalYt-Mej kan misschien kennis delen."

Fulmin lachte tot er tranen uit zijn ogen stroomden. Ga’al-Rek keek toe, met een uitdrukking die alleen bezorgdheid kon betekenen.

"JalYt-Mej?"

"Het spijt me, mijn lieve kleine knaap. Het is gewoon zo dat van alle mensen – JalYt – die je had kunnen vragen, ik misschien het meeste als de TzHaar ben."

"Ik begrijp het niet..."

"Het probleem met deze stad is dat ze alles met oude ogen zien. Alles wat hier kan gebeuren, hebben ze al gezien of kunnen ze zich van lang geleden herinneren. Ze zien de waarde van nieuwe dingen niet en zien geen oude dingen op een nieuwe manier. Als ze het nieuwe niet kunnen vermijden, zullen ze het verwoesten. Dat lijkt op wat ik doe."

Ga’al-Rek zei niets en bleef gewoon staan, afwachtend.

"Wat ik bedoel, is dat ik niet degene ben die je iets kan leren. Ik ben een lafaard en een dwaas, een oude ook nog, maar het is te laat voor mij om nog iets anders te zijn. Kennis die over wordt gedragen, is goed en wel, maar kennis zelf vergaren is iets wat je moet koesteren. Als waar is wat de TzHaar-Mej zeggen, ben je de enige van je volk die in de bevoorrechte positie is onschuldig te zijn, in bezit van een geest die vrij is om zich te vormen via eigen ervaringen. Je moet deze plaats verlaten en de wereld hierboven verkennen."

De lichtkralen die de ogen van de Ga’al waren, klopten een seconde feller.

"Ik weg? Boven verkennen? Maar... hoe? Ik ken weg niet..."

"Ik kan die je laten zien. Volg mij."

"Jij gaat ook naar oppervlakte?"

Fulmin glimlachte. "Ik wou dat ik dat kon. Zoals ik al zei, is het te laat voor mij."

Fulmin kroop uit de tunnel en uit een van de vele poreuze gaten in de steen rond de geboortepoelen, met de Ga’al dicht achter hem. Voor de eerste keer dat hij zich kon herinneren, zat er een hupje in zijn pas en voelde hij zich opgelaten en zinvol. Hij zou de Ga’al naar de uitgang brengen, de skeletten en schorpioenen zouden geen gevaar vormen voor een stenen wezen, en hem de weg wijzen. Voor het goed of het kwaad zou dit wezen verandering forceren. Misschien zou de Ga’al op een dag terugkeren en de grondvesten van de TzHaar-beschaving laten schudden.

Fulmin besloot dat hij zou blijven. Hij zou wachten tot een van de TzHaar-Xil op jacht ging of een TzHaar-Hur langskwam voor een onderhoudstaak, waarna hij hem zou overvallen en het lichaam voor zichzelf zou opeisen. Hierna zou de cyclus opnieuw beginnen. Hij zou hier blijven, misschien eeuwig. Het leek niet op de straf die hij verdiende, wist hij, maar het was de plaats die het meeste erop leek, maar toch kon verdragen.


Door in de schaduw te blijven, bleef Ga’al-Rek onzichtbaar, terwijl Fulmin kalm verder liep en zijn staf als wandelstok gebruikte.

Bij de doorgang die naar de tunnel van de oppervlakte zou leiden, hoorden ze een luide stem door de tunnels resoneren.

"Allo daar – wat is daar?"

Fulmin stopte meteen. Ga’al-Rek kwam uit de schaduw en stond vlak naast hem.

Kolm hield met één hand zijn heup vast en zijn andere hand had hij om de greep van zijn zware, ijzeren hamer, die achter zijn hoofd op zijn brede schouders rustte. Rodrig slenterde naast hem en grijnsde vals.

"Ben je niet iets te oud voor een eerste huisdier, Fulmin?"

"Wat moet je, Rodrig?"

"De TzHaar-Mej hebben een premie op het hoofd van wat ze een Ga’al noemen gezet, een kleine TzHaar zonder herinneringen of zoiets rottigs. In ieder geval blijkt de stad een flinke goudvoorraad te hebben en de Mej willen die graag delen als we die gladde schooier uit zijn hol kunnen lokken en hem rustig naar hen toebrengen. Het lijkt erop dat onze reis misschien toch niet helemaal vruchteloos is."

Kolm pakte zijn hamer met beide handen vast. "Ik zeg wel dat de tovenaar tijdens de vangst een ongelukje heeft gekregen. Ik houd de boel graag ordelijk, om het zo maar te zeggen."

"Inderdaad." Rodrig maakte zijn kruisboog klaar om af te vuren.

Fulmin lachte krassend en tikte met zijn staf op de vloer. "Heren, bedankt."

Kolm fronste zijn wenkbrauw. "Wat?"

De aderen op Fulmins slaap klopten en zwollen onrustbarend op. Zijn huid werd bijna doorzichtig en kleefde op onnatuurlijke wijze dicht tegen zijn uitgemergelde gezicht gaan. Zijn pupillen verwijdden voor ze bloedrood werden. Hij glimlachte alsof hij er erg van genoot en spande zijn ledematen aan. Botten kraakten flink door duistere energie die om zijn lichaam ronddruiste. Kolm stootte al naar voren, waarbij hij brulde en zijn hamer omhoog hield om toe te slaan en Rodrig spande zijn kruisboog met trillende handen. De Ga’al ging naar achteren en kroop achter een paar stenen in de buurt.

"Bedankt dat je me geen keuze laat," zei Fulmin.

Fulmin besloot dat hij zou blijven. Hij zou wachten tot een van de TzHaar-Xil op jacht ging of een TzHaar-Hur langskwam voor een onderhoudstaak, waarna hij hem zou overvallen en het lichaam voor zichzelf zou opeisen. Hierna zou de cyclus opnieuw beginnen. Hij zou hier blijven, misschien eeuwig. Het leek niet op de straf die hij verdiende, wist hij, maar het was de plaats die het meeste erop leek, maar toch kon verdragen.

Door in de schaduw te blijven, bleef Ga’al-Rek onzichtbaar, terwijl Fulmin kalm verder liep en zijn staf als wandelstok gebruikte.

Bij de doorgang die naar de tunnel van de oppervlakte zou leiden, hoorden ze een luide stem door de tunnels resoneren.

"Allo daar – wat is daar?"

Fulmin stopte meteen. Ga’al-Rek kwam uit de schaduw en stond vlak naast hem.

Kolm hield met één hand zijn heup vast en zijn andere hand had hij om de greep van zijn zware, ijzeren hamer, die achter zijn hoofd op zijn brede schouders rustte. Rodrig slenterde naast hem en grijnsde vals.

"Ben je niet iets te oud voor een eerste huisdier, Fulmin?"

"Wat moet je, Rodrig?"

"De TzHaar-Mej hebben een premie op het hoofd van wat ze een Ga’al noemen gezet, een kleine TzHaar zonder herinneringen of zoiets rottigs. In ieder geval blijkt de stad een flinke goudvoorraad te hebben en de Mej willen die graag delen als we die gladde schooier uit zijn hol kunnen lokken en hem rustig naar hen toebrengen. Het lijkt erop dat onze reis misschien toch niet helemaal vruchteloos is."

Kolm pakte zijn hamer met beide handen vast. "Ik zeg wel dat de tovenaar tijdens de vangst een ongelukje heeft gekregen. Ik houd de boel graag ordelijk, om het zo maar te zeggen."

"Inderdaad." Rodrig maakte zijn kruisboog klaar om af te vuren.

Fulmin lachte krassend en tikte met zijn staf op de vloer. "Heren, bedankt."

Kolm fronste zijn wenkbrauw. "Wat?"

De aderen op Fulmins slaap klopten en zwollen onrustbarend op. Zijn huid werd bijna doorzichtig en kleefde op onnatuurlijke wijze dicht tegen zijn uitgemergelde gezicht gaan. Zijn pupillen verwijdden voor ze bloedrood werden. Hij glimlachte alsof hij er erg van genoot en spande zijn ledematen aan. Botten kraakten flink door duistere energie die om zijn lichaam ronddruiste. Kolm stootte al naar voren, waarbij hij brulde en zijn hamer omhoog hield om toe te slaan en Rodrig spande zijn kruisboog met trillende handen. De Ga’al ging naar achteren en kroop achter een paar stenen in de buurt.

"Bedankt dat je me geen keuze laat," zei Fulmin.


Nadat het gevecht stil was komen te liggen, bewoog de Ga’al zich enige tijd niet. Toen hij zijn ogen opendeed, zal hij dat Kolm in elkaar gezakt tegen een steenformatie in de buurt lag. Hij was met grote kracht tegen de harde substantie geworpen en zijn nek was gebroken. Rodrig lag met zijn knieën tegen zijn borst en hield zijn handen stevig tegen zijn oren. Zijn ogen waren opgezwollen en zijn huid was bleek. Je kon zo aan zijn gezicht zien dat hij schreeuwend was gestorven.

Fulmin stond stil bij de lichamen. De schacht van een kruisboog die zijn schouder had geraakt, viel op de grond en het vlees rond de wond sloot zich al. Hij leek ontzettend groot en Ga’al-Rek durfde niet direct naar de tovenaar te kijken.

"Ga’al-Rek..." zei Fulmin stilletjes, maar zijn stem echode diep in de oren van Ga’al-Rek. "Ik weet dat je er bent."

Ga’al-Rek kwam niet vanuit zijn schuilplaats tevoorschijn en zei niets.

"Je bent vrij, Ga’al-Rek. Ga hier weg en verlaat deze mensen, die je dood wilden hebben omdat het ze beter uitkwam. Er is genoeg te zien aan de oppervlakte."

Ga’al-Rek schudde. Hij riep met trillende stem naar Fulmin:

"Je hebt mis, JalYt-Mej. Dat is niet TzHaar-manier. Ja, ze willen dat ik Fight Pits in ga, om op enige manier voor Ga’al mogelijk als TzHaar te leven. Ze willen alleen TzHaar-levenswijze behouden, zoals het altijd was. Als dit JalYt-manier - verraad, misleiding, geen eer – is, wil ik dat niet weten."

"Wat?"

"Ik – ik wil blijven. Ik wil als steen zijn. Kijken en kennis van stad verzamelen. Als er geen kennis meer is, zal ik Fight Pits in gaan... als TzHaar."

"Ondankbare en dwaas," siste Fulmin. "Ik bloed voor je vrijheid en dit is wat je er mee doet." Hij draaide zich om en doorzocht met zijn bloedrode ogen de puin waarin Ga’al-Rek zich had verscholen. De duistere energie rond Fulmin viel uiteen en wierp zich al tentakels van de schaduw over de grond. "Goed dan, Ga’al-Rek. We zullen hier allebei blijven... en je zult die dingen te weten krijgen."

Ga’al-Rek stond aan de grond genageld en kon niet wegkijken toen Fulmin hem tegemoet kwam. Daarna stopte Fulmin. Hij fronste zijn wenkbrauw en opende geschokt zijn mond. Hij viel naar voren en pas toen hij de grond raakte, zag Ga’al-Rek dat er een toktz-xil-ul uit de rug van Fulmin stak.

De TzHaar-Xil sprong van de richel waar hij zich bevond en landde elegant, kroop op zijn zes ledematen en zwiepte wild met zijn staart. Hij bekeek het gebied terwijl hij op zijn achterste poten ging gaan en de lava in zijn kern ontvlamde, waardoor zijn vorm kort door vuur werd benadrukt.

"Stomme JalYt-magie..." gromde hij terwijl hij zijn wapen terugpakte. Hij tuurde even naar de hoop stenen voor het lichaam van de magiër, voordat hij wegging. Hij was er zeker van dat al het gevaar voor de stad geweken was.

Ga’al-Rek wist dat hij hier niet kon blijven. Binnenkort zouden de TzHaar-Mej van het ongeluk op de hoogte worden gesteld en de TzHaar-Hur zouden komen om de lichamen te bergen en de schade te repareren. Dan zou hij zich nergens kunnen verbergen. Hij draaide zich om en ging terug naar de stad van de TzHaar, waar de magma nog steeds stroomde en de hitte eeuwig voortduurde, en waar hij als steen was.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.