The Rising Sun - Ozan's Tale

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Intro

Dit ongelofelijke verhaal is als eerst opgetekend in de Falador-tribune door een journalist die beweert naar de beroemde schurk Ozan te hebben geluisterd. Hij vertelde een lang exotisch reisverhaal in de taveerne The Rising Sun.

We hebben hier duidelijk niet met een objectief of onverfraaid verhaal te maken. Toch geloof ik, nadat ik enig onderzoek gedaan heb, dat de gepresenteerde feiten in het verhaal voor het grootste deel op waarheid berusten.

-Reldo


Ik ben in een nostalgische bui vanavond en als jullie daar meer over willen weten, mijn vrienden, dan vertel ik jullie graag over mijn jeugd in Al Kharid.

Ik heb mijn vader nooit gekend en mijn moeder overleed voor ik haar kon vragen wie hij had kunnen zijn. Daar ik niemand meer had om me op te voeden, begaf ik mezelf op straat. Dit is echter geen droevig verhaal - tenminste, ik hoop van niet, omdat ik hier sta, als de knappe schurk die je voor je ziet, en mijn leven is nog steeds een vertellend verhaal.

Mijn favoriete plaats in Al Kharid was het marktplein, dat er altijd in slaagde je zintuigen te prikkelen. De mix van wierook en specerijen, de donkere en benauwde geur van de tabakstallen, allemaal afgesloten met een slok sq'irk. En de geluiden! Het geroezemoes van de menigte, het gejank van de fluit van de slangenbezweerder, brullende apen, fluitende vogels, spugende kamelen...

Het waren niet alleen de bedwelmde geuren en de drukte van de stad die degenen die de straten bezocht dronken maakte, mijn vrienden. De bezienswaardigheden... tapijten van wervelend blauw die de lucht jaloers maakte, fijne zijde met duizenden kleuren van verre landen, en - het meest verleidelijk van allemaal voor een vingervlugge deugniet zoals ik - glimmende juwelen en kostbare edelstenen.

Tot op de dag van vandaag, mijn vrienden, is Al Kharid een plaats waar je jezelf kunt verliezen in ongehoorde wonderen en ongeziene bezienswaardigheden - hoewel je net zo gemakkelijk zijn portemonnee kunt verliezen.

Dit verhaal vond plaats toen ik een kleine jongen was, toen een diep glinsterende robijn, die door een domme koopman op de markt werd tentoongesteld, smeekte om een nieuwe eigenaar. Ik kon het bijna horen roepen naar me:

Kom me maar halen. Ik ben van jou.

Ik zie sommige van jullie, goed volk, uit Falador schrikken, maar ik hoop dat jullie een hongerige wees wat gegoochel niet misgunnen, met een prijs die hem zou voeden voor een maand.

Hoe dan ook, ik moest honger gehad hebben, want ik was langzamer dan normaal. Ja, ik heb het een paar keer eerder gedaan en ben nooit gepakt, maar het was altijd voor een goed doel, dames en heren. Misschien was het de juwelenhandelaar, alerter dan normaal op een vooral koele dag. Het maakt niet uit. Hoe dan ook, hij zag dat mijn hand de edelsteen in mijn zak liet glijden.

Zodra hij even zijn adem in hield, wist ik dat ik ontdekt was, mijn nekharen gingen overeind staan en mijn maag maakte een salto. Ik was al aan het rennen toen hij "HOUD DE DIEF!" over het marktplein schreeuwde. Ondanks zijn ronde buik en korte benen was hij verrassend snel en was hij binnen een moment achter me, nauwelijks gehinderd door de protesterende menigte.

De spanning van de achtervolging schoof mijn honger opzij en ik bukte en dook door de menigte, altijd een stap vooruit. Ik had geluk, ik zag een steiger en ik presteerde het om me er een weg doorheen te swingen en draaien. Ik keek nogmaals achterom, net op tijd om te zien dat de eigenaar van de kraam er halsoverkop tegenaan botste, waardoor er planken op hem vielen. Ik maakte dat ik weg kwam van de geluiden van boos gebrul, bedreigingen en vervloekingen.

Opgelucht over mijn ontsnapping en verwonderd hoe slim ik was, dook ik een steegje in om te wachten tot het rumoer voorbij was. Toen ik achterom keek om er zeker van te zijn dat ik niet achtervolgd werd, verwachtte ik niet tegen een stenen muur aan te lopen, of iets wat daarop leek. Geschokt snakte ik naar adem en viel ik achterover, maar ik werd me eent ijzeren greep vastgehouden en even later voelde ik dat ik als een lappenpop verder in de steeg werd gesmeten.

Nog middenin lucht kwam ik weer bij en ik landde op mijn voeten; .... Mijn moed veranderde al snel in angst. Een gigantische gedaante bevond zich voor mij. In het zwakke licht kon ik zien dat hij zes - nee, zeven! - meter lang was, en dat hij gekleed was in een dik, leren pantser. Een kromzwaard zo groot als ikzelf hing aan zijn riem en zijn beerachtige klauw rustte in zijn zij. Ik keek naar links, toen rechts, maar ik kon nergens heen rennen of me verbergen en toen... sprak hij.

"Je hebt snelle handen, kleine dief..." bromde hij met een stem als donder, terwijl hij zijn hand naar het handvat van zijn gigantische zwaard bewoog. "Het zou zonde zijn als je moest verliezen."

Toen begon hij te lachen en de grote hand plaatste zich op mijn hoofd en woelde door mijn haar. Hij zette een kleine stap vooruit, zodat het licht op zijn gezicht viel. Ik zag dat het Khnum was, een van de paleisbewakers... en een oude vriend. Ik sloeg zijn hand weg en sloeg hem in zijn buik, maar al snel begon ik samen met hem te lachen.

Khnum heeft altijd voor me gezorgd, hield me uit de problemen... tenminste, ernstige problemen. Hij heeft het nooit gezegd, maar ik vermoed dat zijn jeugd veel op die van mij had geleken. Misschien dacht hij dat hij me kon helpen iets goeds te worden, zoals hij zelf ook iets bereikt had... een paleiswachter!

Zo'n leven is niets voor mij, natuurlijk. Zie ik eruit alsof ik een geboren wachter ben? Desondanks waardeerde ik dat hij zich om mij bekommerde en Khnum was misschien de eerste persoon die ik als echte vriend kon zien. Het is al jaren geleden dat ik hem voor het laatst heb gezien. Ik heb gehoord dat hij moeilijke tijden heeft meegemaakt en in aanraking is gekomen met een slechte bende in Draynor. Misschien zullen de rollen ooit omgekeerd zijn en moet ik hem helpen.

Maar ik dwaal af. Later, toen de middag het heetst was en ik het juweel veilig had opgeboren, heb ik mijzelf getrakteerd op de grootste plak baklava die ik kon vinden. Ik zag Khnum op een laag muurtje zitten en uit een flacon drinken. Ik ging stilzwijgend met mijn mond vol naast hem zitten. "Wat ben je daar aan het eten, jonge knaap?" vroeg hij.

Khnum kon in elk gesprek over eten praten. Het was een van de dingen die ik zo leuk aan hem vond. Als je de hele dag de spullen van andere mensen bewaakt, moet er wel een steekje aan je los gaan zitten. Bij Khnum was dat dat hij meeleefde met elke hongerige weesjongen.

Voordat ik mijn mond leeg had, liep een andere bewaker langs me en hield me in de gaten; hij vond het aanzicht van een smerige jongen met een pasteitje waar hij de hele dag voor zou moeten werken vast verdacht.

"Ik hoorde dat er wat commotie op het marktplein was vanochtend," zei Khnum. "Heeft niets met jou te maken, neem ik aan?" Ik nam nog een hap. Ik mompelde dat ik al de hele dag in de Duel Arena was geweest om de gevechten te bekijken. Khnum haalde zijn schouders op naar zijn collega, waarna deze snoof, zijn hoofd schudde en doorliep.

"Maar goed ook," zei hij met een serieus gezicht. "Houd jezelf uit de problemen. Er is een nieuw hoofd van de paleiswacht. Osman is zijn naam... zijn adem stinkt erger dan die van een Ugthanki en is minstens twee keer zo gemeen. Hij denkt geen twee keer na over het afhakken van de handen van een kleine dief, ook niet als ze de leeftijd hebben van... hoe oud ben je vandaag de dag?" Ik herinner me dat ik afwezig knikte, maar ik nam het gesprek niet echt waar.

Khnum en ik spraken lang met elkaar, over het gebruikelijke: duelleren, roddels, een nieuw recept dat hij aan het proberen was en hij beschreef zijn nieuwe baas een beetje. Ik bedacht een bijnaam voor hem: Grote Kwal. Hij lachte en zei dat hij zou proberen het te onthouden.

Niet veel later maakte de hitte van de middag plaats voor de koude schemering.

Uit een paleisraam kwam een zuiver geluid die ons gelach deed verzwijgen. Het markplein bood een overweldigende akoestiek; dit was een eenzame stem, zuiver en mooi. Ik werd overweldigd door de drang de eigenares van die stem te ontmoeten. Ik snelde aan Khnum voorbij tot op de paleisgronden. Hij fluisterde me had na - "Ik zei UIT de problemen, niet in MEER! Door jou worden we nog opgehangen!"

Er moesten wel twintig wachters op patrouille zijn geweest die nacht, maar toch lukte het me om ongezien langs de paleismuren te glippen. Binnen enkele minuten begon ik naar het raam te beklimmen door mezelf op te trekken aan hekjes, uitstekende stenen en richels. Toen ik het balkon bereikte, hield ik me voor een moment in om te luisteren. Van dichtbij was het lied nog mooier, als dat al mogelijk was. Het was een oud kinderlied uit Al Kharid: de cactusbloem.

Ik bleef daar, voor wat aanvoelde als een eeuwigheid, gehurkt zitten. Mijn benen begonnen te slapen, alsof ze door de doornen van de cactus uit het lied gestoken waren. Ik wist niet wat ik zou moeten als het lied zou stoppen. Ik kon daar de hele avond blijven zitten, maar toen stopte opeens het gezang en was er slechts stilte. Na wat wel een eeuwigheid leek, kwam een stem vanuit de kamer, sterker en feller dan de zoete beloftes van het zachte lied: "Wie is daar?" klonk het, "Ik kan je horen. Laat jezelf zien, of ik..."

Ik gaf haar niet de kans om haar zin af te maken. Ik klom door het raam naar binnen. Zoals op het marktplein die ochtend werden mijn zintuigen overweldigd. Fleurig parfum, het geritsel van haar zijden jurk de schoonheid in haar ogen...

"Mijn naam is Ozan, prinses," verklaarde ik simpel. Ik vertelde haar dat ik haar lied van beneden had gehoord terwijl ik met een vriend praatte en haar gewoon moest ontmoeten. Zelfs op die jonge leeftijd wist ik dat eerlijkheid de juiste manier is om met vrouwen om te gaan... nou ja, voor het grootste gedeelte.

Ze luisterde terwijl ik mijn handelingen verklaarde. Toen werd ze iets meer ontspannen en zei ze: "dat is lief, Ozan. Een beetje vreemd ook, misschien, maar je zou hier niet moeten zijn. Je zou in de problemen kunnen komen. Mijn vader..."

"Ik kan niet betrapt worden, prinses. Zelfs als ik betrapt zou worden, was het waard om je te zien, om je te ontmoeten..."

"Kijk, alsjeblieft, noem me geen 'prinses'. Mijn vader is..."

Ik negeerde haar. Ik draaide naar het raam en begon iets te zingen dat ik ter plekke bedacht. Iets over gestolen harten. Ik herinner me dat ik dacht talent te hebben voor creatieve kunst en dat geen enkele meid mijn charmes kon weerstaan.

In het korte moment dat ik een stap richting het raam maakte bewoog ze, indrukwekkend scherp en snel. Toen ik me omdraaide hield ze een kruisboog vast, met een pijl naar mijn hart gericht.

Ze zei: "Ik vroeg je om me geen prinses te noemen! Mijn naam is Leela en mijn vader is het hoofd van de paleisbewaking!" Nou, die onthulling was als een klap in mijn gezicht, kan ik je verzekeren! "Jouw vader is Grote Kwal? Ik bedoel, Osman?" zei ik tegen de meid. Ze vuurde de pijl door het raamkozijn, slechts centimeters van mijn hoofd. Ik bevroor. Een beetje geschokt, ja, maar ook gefascineerd en gespannen om te zien wat ze hierna zou doen.

"Toon hem wat respect," gromde ze, terwijl ze de arm van de kruisboog aanspande. "Nou, wat is dit allemaal met die 'gestolen harten'? Ik denk dat je je versproken hebt, schurk. Heb je het foute raam gepakt, misschien? Of probeerde je door middel van het geven van complimentjes informatie te krijgen over hoe je die het beste kan stelen?"

Mijn gedachten draaiden op volle snelheid; ik had geen idee waar ze het over had. "Spreek, snel" zei ze, terwijl ze een verse pijl uit haar pijlkoker haalde, die ik eerst aanzag voor stukjes haar. "Of ik steel jouw hart... met deze pijl."

Ik protesteerde en kon niet begrijpen waarom ze me niet geloofde! Ik wist niets van een hart, maar wat het ook was, het moest waardevol zijn. Gelukkig werd er luid op de deur geklopt. De wachters moesten haar geschreeuw hebben gehoord. Ze wisten waarschijnlijk niet dat ik binnengeglipt was.

Ze draaide haar hoofd om de wachters te beantwoorden. Ik kwam weer bij zinnen en voordat ze het zich besefte steelde ik een kus en tegelijkertijd haar kruisboog.

Ze deinsde terug - deels in shock, deels uit woede. Voordat ze kon herstellen, sprintte ik naar het raam en zei tegen haar: "Ik was echt alleen maar hier voor jou, prinses", sprong ik op het balkon en klom ik naar het dak. Terwijl ik vluchtte was het laatste wat ik hoorde die... charmante stem:

"NOEM ME GEEN PRINSES!"

Terug naar beneden klimmen was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wachters hielden me van beneden in de gaten - inclusief Khnum, die uit wanhoop zijn hoofd schudde - dus ik moest verder omhoog. Het duurde niet lang om naar het dak te klimmen, maar waar moest ik naar beneden? Ik baande mij een weg naar de achterkant van het paleis om te kijken of er een manier was om naar beneden te klimmen.

Ik zag iets: een flauw, kloppend wit licht, afkomstig uit een gat in het dak op de achterkant van het paleis. Nou, ik was er toch en zat al in de problemen. Hoe erger kon het worden? Alleen het zwakke licht van de ondergaande zon viel op het dak, maar toen deze het dichtstbijzijnde dakraam raakte, reflecteerde het stralende licht. Ondanks het gevaar was dit aanzicht te veel voor mijn nieuwsgierigheid. Ik stopte, staarde... en reikte naar het open dakraam.

Dit is waar ze het over had: het hart, de fabuleuze Kharid-ib-diamant, trots van Al Kharid. De briljantste en mooiste diamant die ik ooit gezien had. Tot op de dag van vandaag heb ik nog geen gelijkenis gezien. Het glom helder genoeg om de hele kamer te verlichten. Een robijn zou me een week lang eten opleveren; deze diamant zou me voor duizend levensjaren als een koning voeden.

Ik moet er een eeuwigheid naar gestaard hebben; het was niet eens bij me opgekomen om hem te stelen, toen opeens de deur opengebroken was. Ik werd gepakt door Osman - de Grote Kwal - en een paar van zijn paleiswachten. Voordat ik het wist hadden ze me in een cel gegooid. Het laatste wat ik hoorde terwijl de celdeur kletterend dichtviel was Osmans stem:

"Denk maar eens goed over je daden na. We rekenen morgenvroeg wel met je af."

Ik zou graag zeggen dat ik ontsnapte, maar de stalen waren niet te bewegen en de muren dik. Mijn geest was gevuld met gedachten van de diamant en de prinses... en of morgen mijn laatste dag zou zijn.

Ik werd wakker uit een onrustige slaap en werd vastgebonden naar buiten gesleept. Zodra mijn ogen aan het felle licht gewend waren, zag ik Osman met zijn wachters achter hem opgesteld. Hij keek op me neer. Ik keek langs hem en probeerde oogcontact met Khnum te maken, maar hij stond daar gewoon, recht vooruit kijkend.

Ik kreeg een keuze, of tenminste, een soort: Al Kharid verlaten en nooit terugkeren of geëxecuteerd worden. Ik moest mijn thuis, mijn vriend, de prinses en mijn leven in Al Kharid achter me laten en vertrok richten het noorden, naar Varrock, om mijn geluk te vinden.

Voor de laatste keer liep ik door de grote zandstenen poort, begeleid door de stralen van de ochtendzon. Zelfs nu, als de eerste zonnestralen het oppervlak raken en de zon opkomt, denk ik aan Al Kharid - parel van het oosten... en aan al zijn schatten.


Daar ben ik dan. Ik heb mij meester gemaakt in de school van kleine diefstallen, maar met een altijd zonnige inslag en altijd vol verhalen. Ik ben niet iemand van een moraal in mijn verhalen. Toch denk ik dat we het hier over eens kunnen zijn: als het leven je niet goed gezind is, moet je beginnen te bluffen tot het beter gaat.

Dat mijn vrienden, is een gratis advies. Ik accepteer uiteraard wel geld, als je je dank wilt tonen voor een mooi, goed verteld verhaal.


Wil je meer weten over Ozan, Leela en de Kharid-ib? Doe dan de quests Stolen Hearts en Diamond in the Rough.

Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Met dank aan Burn the Sof en General Halt voor bijdragen aan deze pagina.

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.